Monday, December 28, 2020

Een kleine studie van het portret

 Wauw.

Is dat echt die expressie?
Toont de spiegel zonder reflectie de waarheid? 
Met de handen in het haar en de ogen opengesperd
Krijg je geen kramp van jezelf zo vast te zetten? 
Of ben je dusdanig aan je eigen wanhoop toegewijd?
Elke keer dat ik terugkijk voel ik stress,
Maar almaar holler en holler,
Moet ik mij hier zorgen over maken? 
Wat als een spiegel een schilder-per-nummer was,
Zou je jezelf nog herkennen?
Zo oppervlakkig.
Vinger-op-de-pols-groenblauw tegenover die vermiljoenen blos.
Komen die aardkleuren uit de grond van je hart,
En niet van onder je voeten?
Overdonderd, of hangen de wolken er al lang?
Zie je de sterren niet meer?
Zitten ze vast in je ogen?
Is het misschien al uitgeregend en als tranen op je gezicht,
Wil je niet dat ze drogen?
Want je moet kunnen tonen dat je lijdt?
Ocharme toch.
Ochère.
Ochot. 

 


 

Gustave Courbet Le Déspéré 1845

 


 

Gustave Courbet’s Le Déspéré uit 1845. Een werk dat je, eenmaal je het gezien hebt, niet snel vergeet. Ik alvast niet. Het hoofd blijft in mijn hoofd zitten. Er zijn veel redenen om geboeid te zijn door Courbet. Het blijft interessant hoe hij radicaal was met zijn realisme. De gewone dingen in de verf zetten was oproerwekkend voor zijn tijd. Letterlijk. En na bijna 200 jaar spant die kous nog steeds. Normale dingen, emoties. Ze zijn zo mooi. Het valt niet te ontkennen dat deze alledaagse schoonheden op een manier geromantiseerd worden door Gustave. Of ik dit nu goed of slecht vind, daar ben ik niet helemaal uit. Er zit een schoonheid in, in het opblazen van de realiteit, moge dat nu zijn op een mystiek groot doek, of door de dramatisering van de weergave. Als je dat doet, moet er altijd ruimte zijn voor kritiek, naar het werk, de inhoud en de maker.

Het eerste gedicht is voor mij een ijsbreker, een vertrekpunt, het begin van bevraging, waarna ik de focus naar mezelf ombuig. Ik lijk duidelijk op Courbet – en dan bedoel ik niet enkel qua uiterlijk. Ik zou mezelf ook realist willen noemen, en net als anarchist Gustave, een tikkeltje eigenwijs. Ik ben ook iemand die de taboes van het normale leven, of wat ík het normale leven of alledaagse noem, wil doorbreken of aan het licht wil brengen. Hoe ongemakkelijk het ook mag lijken, via de kunst mag deze menselijkheid altijd zijn en gezien worden. Dit lukt me natuurlijk niet altijd, en zeker niet al beeldend. Dan maar schrijven, of gewoon: denken.

Zelfreflectie is niet gemakkelijk, kritiek geven op een ander, is dat wel. Wat als je hiermee kon spelen? Wat als je afstand van jezelf kon nemen en hiermee een sterker gevoel van empathie kon ontwikkelen? Graag. Wat ontstond uit een verdedigingsmechanisme, is uitgegroeid tot een manier van leven. Personages noem ik ze. Vrienden zijn ze ook. Meestal. Vrienden om mee te spelen, om ideeën mee uit te wisselen, om mee te dragen en om mee los te laten. Karaktertjes, interne raadgevers, therapeuten, patroonheiligen, ze zijn het een beetje allemaal, en ze zijn met veel. Maar eentje steekt er toch met kop en schouders bovenuit en is al lang aanwezig: Chad. Simpele naam, niet zo’n simpel persoon. Hij draagt zware gedachten en deelt pijnlijke inzichten met mij. Soms kan hij ook gewoon een excuus zijn om eens goed te kunnen wentelen in zelfmedelijden. Het leek me mooi hem eens aan het licht te brengen. Ik denk dat hij het daar mee eens zou zijn.

 


Er zijn natuurlijk enorm veel inspiraties voor mijn werk en mijn personages, maar ik wou buiten het typische voorbeeld van het erg figuratieve zoals bij Courbet, ook nog wat abstractere, merkwaardige plaatjes aanhalen. Concreet heb ik het over een zelfportret van Duchamp en de Vlaamse leeuw; onpersoonlijk en tegelijk met onlosmakelijk verbonden aan een sterke identiteit en een mystieke kracht. Deze beelden bevragen de idee van identiteit en onze persoonlijke realiteit, twee dingen die mij enorm bezighouden en ze zetten me aan het denken.

 


Genoeg gezegd, ik zal verder de gedichten laten spreken.


 

Zwarte haren waarin regendruppels fonkelen.
Hij was buiten gestormd wanneer het grijs en zwaar was.
Een bles waardoor zijn hoofd klokmatig opzij tikt, als een kleine elektroshock,
die na al die jaren nog altijd in zijn lijf lijkt te zitten. 

Aankijken voelt als over hem heen kijken, aangenaam en zonder schuldgevoel.
Al tekenend kijken maakt het mens zijn minder gênant.
De ongemakkelijkheid dringt zich niet langer op.

Doordringend maar niet onwennig.
Ik word toegelaten om te staren, naar de vergrote poriën door acné,
naar de mee-eters die als een vlinder op zijn gezicht zitten. 
Een grote, maar ingetogen aanwezigheid van een triestige leeuw, zonder goud noch geel.
Aporetisch over zijn doel.

Ik kan het zo goed beschrijven, zo goed herkennen.
Zelfs als ik niet kijk, zie ik het zo klaar.
Ik hou van portretten, van het maken van gezichten, van mensen.
Al ben ik wel wat gezichtsblind. Curieus.
Een gezicht onthouden duurt altijd even. Het tekenen helpt.
Het memoriseren van die kleine huid-details helpt.
Die typische kledijkeuzes en kapsels oppikken helpt.
De rest van het gelaat is een vaag gevoel,
alsof water de gouachebeelden in mijn hoofd heeft weggewassen.
Een ruwe schets is al wat overblijft.
Niemand echt kennen, en dus iedereen kunnen kennen. Hem wel. Hem ken ik zeker wel.
We staan diep verbonden.
Als een werk in olie, waar ik op terug kan blijven kijken.

Hij zit in zijn katoenfluwelen zetel, grote lampen uit want die zijn te confronterend.
Bij schemerlicht als een barokportret, omhuld in schaduw die hem gegoten zit als eigenlicht.
Zonder wereld, van de wereld.
Wat ik nog net kan zien is de zwarte lak op zijn lang lijkende nagels.
Hoog ingeplant op de slanke vingers die eruitzien als zoete koekjes.
Nooit een stukje van de vernis af, dat kan hij niet uitstaan.
Het klinkt misschien raar, maar ik mis zijn lunula’s. Hij heeft er acht meer dan ik.
Ik heb tenminste nog de haartjes tussen de knokels om naar te staren,
dat is de beste tweede keuze na de littekeningen op de armen.
Niet te vergeten de Lichtenberg-figuur;
maar ik wil niet dat hij me nu de rug toekeert.
Die mooie dingen kan ik nu allemaal niet zien onder zijn zwart rode trui,
die altijd afgestemd op zijn haar en ogen.
Hij frunnikt aan de gepilde wol en steekt zijn vingers in de averechtse mouwen.


Zijn geur is een die ik al zo lang zoek en maar blijf tegenkomen.
Ik denk aan kerkkaars met een beetje kampvuurrook, Axe “Black” deo en wierrook,
soms ook nagellak, ik heb er nog zwarte die ik van hem gekregen heb.
Hij koopt graag dingen voor mij, hij zegt dat hij toch geld genoeg heeft.
Filantroop die hij is.

Blijf kijken, Byron.

Ik wil niets slecht over hem zeggen, dat doet hij zelf al genoeg.
Hoe hij zich zorgen kan maken, stressen en opwinden, relativeert alles voor mij.

Kon hij maar wat van die liefde voelen, op de manier dat hij kan houden van zelfhaat.
Hij heeft toezicht op mijn labyrint, geeft me advies, neemt mijn zorgen.
Ik wil dwalen in het zijne en tonen dat hij niet de Minotaurus is. Hij is geen monster.
Zo zie ik hem niet. Maar hoe dan wel? 

Straks verlies ik de rode draad.


Blijf kijken, Byron.
Pluis het uit.

Ik maak me zorgen over hem; hij ademt niet juist. Ik hoor hem snuiven, ik hoor zijn hartslag rennen.
Hij schudt zijn haar naar links en krampt zijn volledige lichaam samen.

Trillende mondhoeken, rode ogen met heldere bliksemblik, adertjes als schichten,
Zelfs met die hypnopompische staar, nu alles zo vertroebeld is.
Psychosomatisch. Overdonderd.
Ik zie de migraine zijn oogzwart vergroten. Ik kan er al bijna geen iridologie meer op uitvoeren.
Grappig hoe zo’n klein detail zo veel kan zeggen over het geheel.
Waarom ziet hij er zo goed uit als het slecht gaat?


Zijn adamsappel, gecomponeerd uit alles wat hij wegslikt.
Die brommende warme stem klinkt nu zelfs naargeestig. 
Het is jammer, die tristesse, maar wat hij ook zegt, het klinkt mij altijd als muziek in de oren.

“Byron, Maak toch gewoon een foto, dat gaat langer mee.
Een tekening was gemakkelijker geweest, nee?”

 


 

 

 

Ik morste het uit frustratie. Water op gouache. Wou het ding verscheuren, maar iets of iemand hield me tegen. No use crying over spilled milk. Al was het voor mij eigenlijk meer feeling the need of dying over spilled water. Ik kon er niet bij blijven neerzitten, nee, dan had ik met plezier mijn hoofd tegen de vaalzwarte vloertegels geknald. Ik moest op een manier ontsnappen aan de situatie.

Gaan lopen. Elopement noemen ze dat. Dat is wat autisten doen als het hen te veel wordt. Het helpt. Zoals voor sommigen muziek helpt, moet ik even de benen van mijn lijf rennen om te zien waar het op staat. Het is het gemakkelijkste, iets waar je gemakkelijk de moeite mee voelt. Een uitputting die is toegestaan. Iets dat je mag doen met je boosheid. Voor als je het even niet meer weet. Ik wist wat ik wou doen: alles kapot maken. Maar nu maakt het niet uit. Ik weet het even niet meer, dat is meer dan genoeg, voor nu.

Ik pruts aan de pluisjes van mijn sweater. Die is van zachte wol en toch heb ik het wat koud: mijn vingers zien grauw. Om me beter te voelen, heb ik net even snel een schets gemaakt van waarneming. Even focussen op wie ik zie. Ik moet altijd een mens of een gezicht tekenen om van de weg van imposter syndroom af te kunnen rijden. Als een afrit van de snelweg. Ik zat even op automatische piloot. Ik moest sneller en sneller en sneller gaan.
En dan besefte ik dat ik gewoon een afslag kon nemen om even te bevestigen dat ik wist waar ik was.
Terug in de normale-gangs-wereld komen. Mislukking. Crisis. Pauze. Nieuwe poging. Bevestiging.
Nu: ontspanning. Nu mag dat. Ik kan het nog, wees tevreden. Niet “alles is verloren”, in die gedachte mag ik me niet in laten verliezen. Ontspan, verdomme. Lak je nagels.

En nu? Nu moeten ze drogen. Ze zijn mooi, maar dat duurt meestal niet lang. Hooguit enkele dagen.
Net als het haar tussen mijn wenkbrauwen teruggroeit, zal de nagellak afbladderen. Terug naar de tijdelijkheid, de twijfel. Ik ga me weer zorgen maken of ik het nog kan, of ik het nog waard ben. Schone schijn. Mijn nagels.
Ik wil ze in mijn huid delven alsof het mijn graf is. Maar ik moet wachten want ik word bekeken.
Ontspan. Doe rustig.

Kleine gedachten kunnen grote gevoelens opwekken. Een dag zonder rumineren en piekeren is een dag niet geleefd. Het stressmoment heeft al gepiekt, nu voel ik de weerslag in mijn hoofd, er zit wat vertraging op. “Chad, Je bent hier nu, laten we het gewoon even laten zijn” zei hij voordat hij eraan begon, aan zijn “geschreven portret”. Wat dat ook betekenen mag. Ik had haast niet gezien dat hij recht in mijn ogen keek.
Zijn gestaar beantwoord ik al tekenend, al kleuren mengend. De aura’s van mijn hoofdpijn verkwikken het donkere, lethargische palet. Het gekijk ziet er minder gênant uit met een artistieke blik.
Hij is aan het blindtypen, al blikt hij regelmatig toch naar zijn toetsenbord. Gewoon om zijn nagels te zien.
Zou hij dat weten? Hij fronst. Ik ben er nog steeds niet over.

Niet over hoe ik kon weten dat dat ging gebeuren, dat water morsen, en toch heb ik een jat naast mijn blad gezet. Dat het mij zo hard raakt is triestiger dan dat ik verdrietig ben. Dat ik niet eens mijn eigen intuïtie vertrouw omdat die in de clinch ligt met mijn doemdenken. Dat is het ergste. Mijn keel doet pijn, er moet iets uitkomen. Maar ik wil geen gal spuwen, dat zou te hard lijken op een zelfportret, en het is niet mijn beurt. Niet meer. Ontspan. Ik moet poseren. Gewoon zijn. Er is helemaal niets gewoon aan mij.
Ik ben niet goed in zijn.

“Byron, maak toch gewoon een foto, dat gaat langer mee.” “Een tekening was gemakkelijker geweest, nee?”

Het komt er compulsief uit, als een tic. En het voelt slecht. Ik ben een slecht mens, want ik had de gedachte,
het gevoel dat het eruit moest. Waarom zei ik dat? Terwijl ik sprak klonk het dissonant met hoe ik dacht te spreken. Ik wil stoppen, ik wil hem niet meer aankijken, het is niet leuk meer. Ik kan er niets aan doen.
Ik kan zelfs niet niets doen. Ik heb nood aan voelen, iets anders dan d. Er gewoon zijn voor hem kan ik niet. Misschien moet ik gaan.

Ik vecht de tranen uit mijn brandende ogen. Is het opeens warmer geworden? Ik krijg geen lucht.
Diep ademhalen. Het smeulende haardje aan dansende lavakleuren in me vat plots terug vlam. In een snelle flits een lopend vuur. Weer door bliksem geraakt. Ik sta terug in brand. Ik kijk naar mijn nagels en zie hoe de zwarte kleur naar achter geduwd is. De riemen komen weer zachtjes tevoorschijn. Ik moet toch aan mijn armen gekrabd hebben. Wat scheelt het?

Ik zet mijn klauwen in mijn vlees. En maak dat ik weg ben.

“Chad? Hé, niet weglopen!”


 

 

Het is belangrijk om je kunstpraktijk waar te nemen vanuit het standpunt van de toeschouwer. Een kunstenaar lijkt dit soms te vergeten. Een portrettist doet dit op een manier altijd; die neemt het model waar alsof het een kunstwerk is. Op deze relatie probeer ik me te focussen. Er wordt een speciale band gecreëerd tussen mij en mijn inspiratie, maar gelijktijdig ook een barrière. Je moet de persoon immers zo goed mogelijk leren kennen, ook voldoende afstand behouden. Dit zorgt voor interessante een reflectie. Een portret is een ontmoetingsoord van twee mensen: de geportretteerde en de portrettist. Inzicht in mezelf en in anderen gaan hier hand in hand. Er zit altijd een deel van mezelf in een portret.

Op een manier voelt schrijven zowel directer als indirecter dan tekenen. Woorden zijn algemeen veel makkelijker te interpreteren dan een tekening; ze zijn duidelijker, scheppen context. Ook al is een tekening een directere vorm van waarnemen en vormt het al sneller dan woorden een samenhangend geheel dit, toch kan een tekening gemakkelijk zijn inhoud of “punt” verliezen door deze algemeenheid. Een tekening is meer een pure uiting van een gevoel of idee. Als schrijver ga je explicieter opzoek naar een betekenis of inhoud.

Naar mijn mening is alles het waard om op te schrijven en te beschrijven. De schoonheid van kleine dingen, daar focus ik me graag op. Details maken het grote verschil. Overprikkeling wordt poëzie, gezichtsblindheid wordt onderzoek. Ik kan knutselen met woorden, schrijffouten kunnen me op neologismen doen komen. Taalgebruik zorgt ervoor dat het altijd een beetje een zelfportret is, want het is mijn lexicon. Al lijken woorden anoniem, eigen beeldspraak en woordkeuze is je het medium toe-eigenen. Het is best moeilijk om het echt door te drijven. Mezelf écht te confronteren met de vragen: “Wie is die persoon?” “Wil ik die echt kennen?” “Hoe diep moet/kan ik graven?” En “Kan ik dat nog beter doen?” Durven eerlijk te zijn, zelfs als het pijn doet of lelijk lijkt. Durven dingen herschrijven en schrappen; zoeken naar de essentie. Op een manier moet je veel toelaten, maar langs de andere kant ook streng filtreren. Grondig zeven voor goud, dan wordt een werk goed. Dit zorgt voor voldoening, voor zelfreflectie en werkt grondend. Wanneer je de ander sterk waarneemt, begin je jezelf terug te zien. Weten wat het is om gezien te worden is de essentie van een portret(tist).

En om af te ronden, Dan Howell, een persoon uit het echte leven die ik al even volg, heeft onlangs een boek geschreven. Over leven en overleven. Het moet nog uitgegeven worden. Een kaartje van deze grote inspiratie van mij is toegekomen na het schrijven van mijn gedicht. Het is een bevestiging van een pre-order. Past er te perfect bij. Serendipiteit.


                       



No comments:

Post a Comment

The incoherent ramblings of a vampire - A Fictional diary entry for Anthropology of art

  The incoherent ramblings of a vampire   v   Today, 2021-2022, the things I’ve learnt in Lifetime 14   I am looking I am looking f...